De wordende mens: een wonder!

De volledige tekst van de ouderavond met Rudolf Steiner in 1921, inclusief de beantwoording van vragen, is voor 3 euro te bestellen bij Nearchus CV via www.nearchus.nl.
Beste vrienden, zeer geëerde aanwezigen, u hebt de Waldorfschool, die nu al meer dan een jaar bestaat, gekozen als de school waaraan u de opvoeding van uw kinderen toevertrouwt. Als we in kort bestek, want meer laat de tijd nu niet toe, enig begrip willen krijgen van de methoden en de manier van onderwijzen, de wijze van opvoeding in de Waldorfschool, kunnen we het beste beginnen te benoemen wat we in de Waldorfschool veel meer nodig hebben dan in een andere school, en dat is een vertrouwensvolle samenwerking met de ouders.
Ouders en gezonde ontwikkeling
Onze leerkrachten zijn er absoluut op aangewezen op basis van een samenwerking in vertrouwen met de ouders van de kinderen te kunnen werken. Want onze school is door en door op geestelijke vrijheid gebouwd - en daarmee bedoel ik natuurlijk niet de een of andere fantastische geestelijke vrijheid van de kinderen. Onze school plaatst zich als vrije school in het culturele leven in de beste zin van het woord. Bedenkt u zich maar eens, hoezeer het tegenwoordige schoolleven vorm krijgt onder druk van de autoriteiten. Dat leidt tot onderwijs dat volledig vanuit de overheid gedacht ingevuld wordt, tot onderwijs dat de instellingen van de staat moet dienen en dat op de eerste plaats 'bruikbare mensen' moet afleveren. Dat dergelijk onderwijs niet tegelijkertijd de gezonde ontwikkeling van de mens betekent, op dat inzicht is de Waldorfschool gebaseerd. Die wil vóór alles dienstbaar zijn aan de gezonde ontwikkeling van de mens. Op de gezonde menselijke ontwikkeling moet al het onderwijs en alle opvoeding in de Waldorfschool gebouwd zijn.
Individualiteit
Je hoort tegenwoordig vaak zeggen dat de individualiteit van het kind ontwikkeld moet worden, dat je niks bij het kind naar binnen moet trechteren maar juist datgene wat in het kind leeft eruit moet halen. Dat is een heel mooi uitgangspunt. [...] maar je kunt niet zeggen dat deze goede bedoelingen altijd overeenkomen met de praktijk van het onderwijzen en opvoeden. En dat is eigenlijk waarop het bij ons in de Waldorfschool aankomt: het ontwikkelen van een echte, ware opvoedings- en opvoedpraktijk. [...] En dat [verzorgen van het geestelijke] moet niet slechts op de volwassen, maar ook op de wordende mens, het kind betrekking hebben. [...]
Wonderbaarlijk: de wordende mens!
Vader en moeder hebben een natuurlijke verhouding tot het kind. In het samenleven met het kind groei je in die verhouding. Daar doe je vanuit een bepaald gevoel het juiste. Vast en zeker doe je soms ook wat verkeerd; maar dat ligt dan min of meer aan onnatuurlijke situaties, aan een onnatuurlijke ontwikkeling van het goede vader- en moedergevoel. Maar als het kind toegroeit naar de tijd waarin het tanden wisselen begint, dan is het ouderlijk huis niet meer voldoende want anders zouden er geen scholen nodig zijn. Dan moet het kind naar school. En dan gaat het er om dat het kind na een dergelijke opvoeding, onderwijs mag ervaren waarbij bewust vanuit de kennis van het wezen van het kind, de mens, de wordende mens het leven tegemoet kan worden geleid.
Werkelijke mensenkennis
Echter, opdat dat plaats kan vinden moet in de onderwijzer, de opvoeder een waarachtige mensenkennis leven [...] Een werkelijk kennen van de mens vraagt een doordringende blik in de totale wereld. Want de mens is gevormd uit de totale wereld. [...] En wie niet al datgene kan doorvoelen, wat fysiek bestaat in de wereld, wat aan ziel de wereld doorweeft, wat de wereld geestelijk omvat, die kan het wezen van het kind niet kennen; want in het kind is nog iets van het geheimzinnige werken, dat de mens met zich meebrengt als hij uit geestelijke werelden afdaalt naar zijn ouders en van hen een lichaam aanneemt. [...]Het is dan iets werkelijk wonderbaarlijks, te zien, hoe het kind met zijn omgeving samengroeit, hoe het, nog onbeholpen, bijna alles nadoet, wat het in de omgeving ziet; hoe het ten slotte in het leren spreken samengroeit met zijn omgeving. De eerste zeven levensjaren van het kind, die zijn toch helemaal gewijd aan het samengroeien met de omgeving. En dan, als het kind, ongeveer wanneer de periode van het tanden wisselen nadert, door de school wordt overgenomen, dan moet je alles wat je doet met het kind baseren op die mensenkennis. Maar je moet het ook nog op wat anders baseren. [...]
Een atmosfeer van liefde
Dan merk je al snel hoe gecompliceerd echte mensenkennis is. [...] Men kan zich dan inspannen, dat wat men [tijdens de pedagogische opleiding] heeft geleerd toe te passen en men kan dat zelfs tot op zekere hoogte goed en verstandig doen - en toch, je bereikt niets in het onderwijs en met de opvoeding in de school, als tussen de onderwijzer en het kind niet een bepaalde verhouding bestaat, de verhouding van echte liefde van de onderwijzer voor het kind en van het kind voor de onderwijzer. Dat is wat wij in onze Waldorfschool werkelijk willen verzorgen. [...]Maar die liefde, die laat zich niet voorschrijven. [...] Je kunt die liefde niet zo zonder meer leren. Maar je hebt als onderwijzer echt meer liefde nodig dan voor de rest van het leven. Ziet u, de hoeveelheid liefde, die mensen anders opbrengen voor hun kinderen, al is het nog zo'n grote kinderschaar, die is gering ten opzichte van wat de onderwijzer nodig heeft; zoveel kinderen als de onderwijzer heb je doorgaans zelfs niet. [...]
Deze liefde kan je slechts uit een wetenschap halen, die werkelijk over de geest gaat, die de geest openbaart. Want waar een wetenschap het geestelijke schenkt, daar schenkt ze ook liefde. En zo geeft die verzorging van het geestelijke, die geesteljke wetenschap die tot de vestiging van de Waldorfschool heeft geleid, de onderwijzers en onderwijzeressen deze echte liefde.
De goede gave, geen verlamming en trechtering
In het gangbare onderwijs begint men er tegenwoordig meteen mee, het kind iets aan te leren dat de totale gezonde ontwikkeling van de mens verlamt. [...] Eigenlijk wordt het kind op heel kunstmatige wijze in iets ingevoerd dat hem vreemd is, als je hem zonder meer lezen en schrijven leert zoals dat tegenwoordig gebruikelijk is. [...]Wie de menselijke natuur kent, weet heel goed hoe de dingen in het leven samenhangen. Dat wat het allerbelangrijkste is, merkt men in het leven vaak nauwelijks op. Vaak vind je in het leven mensen, en tegenwoordig komt dat heel wat vaker voor dan men gelooft, die nergens echt vreugde aan beleven, die vreselijk snel vermoeid raken, die vroeg oud worden, tenminste innerlijk, wat de ziel betreft en zo. Het wordt veroorzaakt doordat het kind tijdens zijn zesde, zevende, of achtste jaar niet op de juiste wijze heeft leren lezen en schrijven. Wie de menselijke natuur kent, weet, dat een kind dat op de juiste manier heeft leren lezen, bij wie het niet tot het zevende of achtste jaar is ingehamerd en ingetrechterd, maar die het op de goede natuurlijke wijze heeft geleerd - daarom is het hem misschien pas een beetje later gelukt - aan dat gene wat het lezen en schrijven hem heeft gebracht, een werkelijke goede gave voor het leven heeft.
Je kunt door alle mogelijke kunstmatige vormen van drillen, die alle aanleg en ontwikkelingsmogelijkheden van het kind over het hoofd zien, bereiken dat het kind met zeveneneenhalf jaar lezen en schrijven kan; maar de ziel van zo'n kind heb je in vele opzichten voor het leven verlamd. [...]
Gezonde ontwikkeling van lezen en schrijven
Als je het kind in het eerste schooljaar krijgt, moet je erop bedacht zijn hem niet geforceerd dat in te gieten, wat de ouderen al horen te kunnen. [...] Want het gaat er niet om dat je kinderen zo snel mogelijk bepaalde handigheden aanleert, maar dat je ze zo ver brengt, dat ze ooit in het latere leven actieve mensen worden, die niet zelf hun bestaan bederven, die het zichzelf niet moeilijk maken. [...]Als je het kind daarom zo zondermeer letters leert, zoals ze door een lange ontwikkeling geworden zijn, dan dwing je het in iets dat hem vreemd is. Vanuit dat wat het kind graag neerkrabbelt, wat het vanuit heel zijn wezen doet, moet je hem met inzicht en verstand leiden naar de lettervormen. Dan pas kan zich daaruit het lezen ontwikkelen. Aan de hand van dit voorbeeld wilde ik slechts laten zien, waar onze pedagogische kunst naar toe wil. [...]
Over rivieren, en de weg vinden in het leven
Nu is de allerbelangrijkste tijd waarin de mens z'n weg in het leven moet vinden, zeer zeker niet de schooltijd, maar een veel latere tijd. die van de twintigjarige, de leeftijd tussen twintig en dertig.Het is de periode die in vroegere tijden [...] de overgang van de leertijd naar die van het meesterschap werd genoemd. In dergelijke overgangsbenamingen zit soms iets buitengewoon verstandigs. In deze jaren komt de mens eigenlijk pas tot volle wasdom. Dan moet hij de weg vinden om in het leven bedreven te worden. Er begint iets, wat ik met het volgende zou willen vergelijken: ik zou u daar een beeld in gedachte willen brengen, dat ik aan de natuur ontleen.

Zo is het met het mensenleven. Er bestaat iets in het menselijke leven in het tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende levensjaar en ook tijdens de schooltijd, dat is de speeldrang van het kind. Alles wat bij het kinderspel hoort, is in deze periode bijzonder levendig. En dan gaat die rivier weer onder in de ondergronden van het menselijk leven.
Je ziet dan, met de geslachtsrijpheid, als andere dingen zich aandienen, dat deze speeldrang niet meer op dezelfde manier actief is. Maar dan, als de twintiger jaren komen, dan komt hetzelfde dat in het spel werkzaam was, weer naar buiten. Het is echter niet meer als speeldrang werkzaam; het is nu iets anders. Nu is het het karakter en de manier geworden waarop de mens z'n weg in het leven kan vinden. En inderdaad is het zo: als je het kind op de goede manier naar zijn speciale aanleg laat spelen, als je hem de juiste spelen aanleert, dan zal het kind zich op de goede manier aan het leven kunnen aanpassen. Als je iets nalaat met betrekking tot de natuur van het kind in de spelen, waarmee men het kind vertrouwd maakt, dan zal het kind ook moeite hebben zich in het leven te vinden. [...]
Tussen het negende en tiende levensjaar
Het leven hangt door en door samen, door alle levensperikelen heen. Dit moet je weten, opdat je het kind op de goede manier onderwijst en begeleidt.Er is bijvoorbeeld een heel belangrijk tijdstip in het leven van een kind, soms wat vroeger, soms wat later, maar steeds ongeveer tussen het negende en het tiende levensjaar. Op dit punt in het leven, komt het er zeer, zeer op aan dat er een echt gevoel van respect, van echte bewondering voor de onderwijzer voor handen is. Dat moet normaal natuurlijk ook voor handen zijn, maar op dit punt in het leven van het kind is het beslissend voor iets wezenlijks. En dat is werkelijk van buitengewone betekenis. Daarom met name is pedagogische kunst iets dat zeer moeilijk te verwerven is, zij berust op een grondige mensenkennis. Veel van wat in de mens optreedt in veel latere levensperioden, waardoor de mens vaak heel ongelukkkig wordt, waardoor hij zich niet thuis lijkt te voelen in het leven, onmachtig om te werken wordt, zelfs aanleg tot psychische ziekten kan ontwikkelen - men gelooft dat tegenwoordig niet, maar het is zo -, vindt allemaal z'n oorsprong daarin dat het kind onjuist is behandeld tussen het negende en het tiende jaar.
Van leven buiten zich, naar nadenken over zichzelf
Tot aan dit negende tot tiende jaar moet men proberen het kind zoveel mogelijk met onderwijsstof bezig te houden, die hem er niet toe dwingt veel over zichzelf na te denken, maar over de dingen in het leven buiten. En tussen het negende en tiende jaar moet men beginnen hem begrippen en voorstellingen van planten en dieren bij te brengen zo, dat hij vanuit zo'n nadenken over de wereld de overgang vindt naar een nadenken over zichtzelf. Van daaruit moet alle onderwijs vorm krijgen [...].
Begrip van ouders
Wij kunnen niet op dezelfde manier werken zoals andere scholen, beschermd door de staat en door alle mogelijke autoriteiten. We kunnen alleen werken als we een begripvolle oudergemeenschap tegenover ons hebben. Als wij in het bewustzijn van datgene, wat wij met de kinderen hebben, - die wij vanuit echte mensenkennis willen onderwijzen [...] dan hebben we een school nodig die wordt omgeven door begrip van ouders als door de muren van een vestiging. In zo'n bewustzijn kunnen onze onderwijzers het beste lesgeven. [...]Onze onderwijzers hebben zo'n bewustzijn nodig, omdat ze toch niet ergens op de achtergrond allerlei dwangmaatregelen hebben, zoals de onderwijzers van andere scholen. Maar onder dwang komt in het mensenleven nooit iets verstandigs tot stand. Opdat we in vrijheid kunnen werken, hebben we begrip bij de ouders voor het vrije werken nodig. [...]
Concentratie
Ziet u, wij willen het voor elkaar krijgen, natuurlijke omstandigheden te creëren met betrekking tot datgene wat in andere scholen het zogenaamde lesrooster wil bereiken. Daar wordt het kind van onderwerp naar onderwerp gedreven; het komt eigenlijk niet tot een soort van concentratie. Wij geven, opdat het kind het zich helemaal eigen maakt, wekenlang hetzelfde onderwerp tijdens de hoofduren, steeds twee uur in de ochtend; we gaan niet van uur tot uur, van het ene naar het volgende onderwerp; wij wisselen pas na enige tijd van onderwerp. [...]
Plezier en verantwoording
Daarom komen de kinderen voor zover we kunnen zien, zo bijzonder graag naar school [...] Dat lukt natuurlijk alleen doordat de leraar zelf helemaal in het geestelijke leven staat. Dat kan hij niet als hij niet ook zijn verantwoordelijkheid kent ten opzichte van het geestelijke leven. Maar, zeer geëerde aanwezigen, echte verantwoordelijkheid naar het geestelijke leven heb je slechts dan, als die niet vervangen wordt door een alleen maar uiterlijk verantwoordelijkheidsgevoel.
Onderwijs in vrijheid
Als je je slechts richt naar wat voor ieder jaar is voorgeschreven, dan geloof je ook vrij te zijn van de noodzaak, van week tot week te zoeken wat je met betrekking tot een afzonderlijk onderwerp van plan bent. Dit steeds doorgaande en doorgaande vanuit de levende geestelijke bron scheppen, dat is het wat onze leraren eigen moet zijn. Daarin moet men zich tegenover het geestelijke leven verantwoordelijk voelen. Dan moet men het geestelijke leven vrij weten, dan moet de school zelfbestuur hebben, dan mag een leraar geen ambtenaar zijn; het moet volledig eigen baas zijn; want hij erkent een verhevener heer dan een uiterlijke instantie, het geestelijk leven zelf, waarmee hij direct verbonden is, niet via schoolautoriteiten, via rectoren of schoolinspecteurs of hogeschooltoezichtambtenaren, niet via middelbaaronderwijsambtenaren en ga zo maar door. [...]
Geen antroposofische of andere dogma's
Weest u vooral niet bang dat we van deze school een levensbeschouwelijke school willen maken en de kinderen zoiets als antroposofische dogma's willen ingieten. Dat komt niet bij ons op. Wie zoiets zeggen zou, zoals dat wij de kinderen bepaalde dingen, die net precies antroposofische overtuigingen zijn, zouden willen bijbrengen, die zou niet de waarheid vertellen. Wij willen veel meer juist vanuit dat wat voor ons antroposofie is, een pedagogische kunst ontwikkelen. [...] Wij willen de kinderen niet ingieten wat onze overtuiging is, maar [...] juist dat geesteswetenschap [...] de totale mens behelst, hem op ieder gebied vaardig maakt, vòòr alles met betrekking tot het behandelen van mensen. Naar het 'hoe' willen we kijken, niet naar het 'wat'. [...] Maar het 'hoe', hoe je de kinderen iets kunt bijbrengen, dat verkrijg je alleen uit en grondige, diepe en liefdevolle mensenkennis. Diè moet heersen en werken in onze Waldorfschool.
Vooruitgang en hartelijke vrienden
Dat is wat ik vandaag graag wilde zeggen, beste vrienden, om erop te wijzen, hoe we aan de ene kant in de ouders van onze kinderen werkelijke hartelijke vrienden van onze school vinden en nodig hebben. Hoe meer wij kunnen denken, dat deze ouders hartelijke vrienden van onze school zijn, des te beter, met des te meer kracht zal datgene tot stand gebracht kunnen worden, wat we in deze school tot stand willen brengen. [...]Hebben we die, dan, mijn beste vrienden, dan zal het werk van onze school slagen, en we kunnen ervan overtuigd zijn, mijn beste vereerde aanwezigen, dat, als wij goed doen aan onze school, aan uw kinderen, wij ook tegelijkertijd goed doen aan de hele mensheid, zoals ze zich in de toekomst moet ontwikkelen. Want een goed opvoedwerk, een goed schoolwerk doen, betekent tegelijkertijd in ernst, een waar werk van mensenvooruitgang doen.
Rudolf Steiner
tijdens ouderavond van de eerste 'Freie Waldorfschule' te Stuttgart, Duitsland, op 13 januari 1921.
(ingekorte weergave)
Vertaling
Walter van Nus
De volledige tekst van de ouderavond met Rudolf Steiner in 1921, inclusief de beantwoording van vragen, is voor 3 euro te bestellen bij Nearchus CV via
www.nearchus.nl.