Het kind en opzien naar een liefdevolle autoriteit
Er is een tijdperk in de leerbiografie van een mens waarin men de behoefte heeft aan een gewaardeerde persoon om naar op te kijken, om zich te kunnen oriënteren aan deze persoon, om te leren. Dat is ongeveer in de tijd tussen de tandenwisseling en de puberteit.
In dit tijdperk (tussen 7 en 14 jaar) is het voor de lerende belangrijk om te ervaren dat de leraar een kenner van de mens is, dat hij zich passioneel voor de wereld interesseert en deze ook verstaat en dat hij zichzelf beheerst en zichzelf opvoedt.
Deze leraar moet de moed hebben om af te zien van perfectionering en specialisering door zich te beperken tot een bepaald klasniveau of tot een bepaald vak ten gunste van een universele verbinding met de mens en de wereld.
Het is de vrees die je soms verbiedt met je klas door te gaan tot aan het einde van de middenbouw en je te concentreren op de juist genoemde gezichtspunten.
Het beroep van klassenleraar berust onder andere op moed. Moed is dus in de steinerschool-beweging gelijktijdig een kwestie van openheid tegenover hogere impulsen, inspiraties, intuïties. Ze is voor de steinerscholen een identiteitskwestie en hangt samen met haar cultuuropdracht.
Bron
Het bovenstaande fragment is afkomstig uit een artikel van Tomáš Zdražil.
Dat artikel is een vertaling van ‘Mutkräfte und Waldorfpädagogik’ dat verscheen in Lehrerrundbrief nr. 56 (kerst 2015) van de Pädagogische Sektion (Dornach, Zwitserland), ter voorbereiding van de wereldconferentie voor steinerschoolleraren in maart 2016.
De auteur, Tomáš Zdražil, was ook één van de centrale gasten op de internationale conferentie 'Lichtbaken 1917-2017' dat op 24 tot 26 februari 2017 in Antwerpen plaats vond. Vertaling van het artikel: Wilbert Lambrechts. Bron: “Antroposofie vandaag”, jaargang 47, nr 185 7.