De ontwikkeling van het oordeelsvermogen als basis voor een gezonde moraliteit
Een aantal jaren geleden las ik met collega’s een reeks voordrachten van Rudolf Steiner over de gezonde ontwikkeling van de mens. Het was de voordrachtenreeks GA 303, ‘Die gesunde Entwickelung des Menschenwesens’ die inmiddels vertaald en uitgegeven is als ‘Gezondmakend Onderwijs’. Wat mij nog steeds treft in deze voordrachten is hoe vaak en hoe helder Rudolf Steiner een relatie legt tussen enerzijds de kwaliteit van het onderwijs en de opvoeding in de kindertijd en jeugd en anderzijds de lichamelijke en psychische gezondheid in de volwassenheid.
Veel van de volwassenproblematiek die in deze voordrachten beschreven wordt zal in de praktijk van menig huisarts en eerstelijnspsycholoog herkend kunnen worden. Het gaat met name om klachten van nerveuze en depressieve aard, om verlies van vitaliteit, om klachten van besluiteloosheid en het ontbreken van zingeving, om het ontbreken van beleven van betekenis in de wereld. Het is lang niet altijd voor de hand liggend om vast te stellen dat deze klachten al vaak in de kindertijd en jeugd zijn ontstaan door vooral te intellectualistisch onderwijs en een eenzijdige cognitieve belasting van de kinderen. Opvallend en zorgwekkend is dat veel van de genoemde klachten steeds vaker optreden bij jongere mensen.
Het is wat mij betreft dan ook alleszins begrijpelijk dat deze reeks voordrachten niet alleen in Nederland maar ook in andere landen in de wereld steeds vaker een basiswerk is voor de opleiding en de na- en bijscholing in o.a. de antroposofische gezondheidszorg, pedagogiek, psycho-diagnostiek en psychotherapie. Deze voordrachten en hun inhouden zijn de meest moderne antwoorden op de vele vragen die nu leven over de opvoeding en het onderwijs, over onze samenleving en de talloze sociale problemen waarover we dagelijks overvloedig worden geïnformeerd.
Wat is er eigenlijk gaande in het onderwijs? Bij nadere beschouwing wordt duidelijk dat de beginselen van het neoliberalisme, met o.a. de marktwerking, niet alleen in de gezondheidszorg doorgevoerd zijn maar inmiddels ook in het onderwijs. Net zoals het in de gezondheidszorg al lang niet meer om de gezondheid van het individu gaat maar om beheersbaarheid, bezuinigen en geld verdienen, gaat het in het onderwijs al lang niet meer om de ontwikkeling van het kind. Omdat er steeds meer nadruk gelegd wordt op de verbetering van de resultaten op korte termijn, is er steeds minder besef en kennis over de doorwerking van dit onderwijs op de lange termijn, in het latere leven.
Daarnaast wordt de opvatting door velen onderbouwd en gedeeld dat we in deze tijd niet te maken hebben met een financieel-economische crisis maar dat het vooral gaat om een morele crisis. Deze conclusie komen we nogal eens tegen in onderzoeksrapporten over de fraudes, de malversaties, de oplichtingen en dubieuze financiële praktijken.
Hoe komt het dat deze mensen, de mensen die betrokken zijn bij die fraudes en financiële malversaties, niet vanuit een helder denken op een juiste manier kunnen oordelen over de moraliteit van hun eigen handelen?
De kern van de moraliteit is immers dat een mens de volle verantwoordelijkheid kent, beleeft en neemt voor wat hij doet, de volle verantwoordelijkheid neemt voor de uitwerking van zijn handelen op het welzijn van andere mensen, op de samenleving, op de aarde en haar welzijn. Dat roept bij ons de vraag op wat er ten grondslag ligt aan de moraliteit in het handelen van een volwassene.
Omdat het voldoende aannemelijk lijkt dat die financieel-economische crisis in wezen een morele crisis is, lijkt het ons voor de hand liggend om te onderzoeken wat er ten grondslag ligt aan moraliteit, hoe opvoeding en onderwijs bijdragen aan een gezonde moraliteit in de volwassenheid.
Uit o.a. de voordrachtenreeks ‘Gezondmakend Onderwijs’ menen wij te kunnen begrijpen dat de ontwikkeling van een gezond oordeelsvermogen de enige en werkelijke basis vormt voor de ontwikkeling van een gezonde moraliteit in de volwassenheid.
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het onderwijs gezondmakend wordt?
Als we stil staan bij de sociaal-morele problematiek die zo schrijnend in het dagelijkse nieuws op de voorgrond staat, dan raken wij er steeds meer van overtuigd dat de gezondmaking van de mensen en van het sociale leven alleen dan een reële kans van slagen heeft wanneer het onderwijs en de opvoeding weer gefundeerd worden op een werkelijk inzicht in de menselijke ontwikkeling en niet langer gericht zijn op het versnellen van ontwikkeling, het vergroten van opbrengst en het verhogen van resultaten vanuit een financieel-economisch perspectief.
De ontwikkeling van het oordeelsvermogen als basis voor een gezonde moraliteit
In de eerste zeven jaar van het leven gaat het om de ontwikkeling van de wilskrachten. Het onbewuste beleven van het vertrouwen in de mensen om het kind heen vormt de basis voor een gezonde fysieke-lichamelijkheid, tot in de diepte van de organen. Het vertrouwen in het leven hangt samen met de morele oordelen in alles wat de mensen om het kind heen doen; dus met de moraliteit van de handelingen van de volwassenen. Wat je doet, daar komt het op aan.
In de tweede zevenjaarsfase gaat het om de ontwikkeling van het gevoelsleven. Het gevoelde vertrouwen in het leven, de mensen en de wereld berust op de oordelen die leven in de ziel van de autoriteit, van de opvoeder en leraar. De oordelen van de leraar (opvoeder) neemt het kind ‘dromend’ in de gesproken taal waar. Wat je doet en wat je zegt, daar komt het op aan. Zo zijn de eerste en de tweede zevenjaarsfase de noodzakelijke voorwaarden voor de ontwikkeling van een gezond oordeelsvermogen in de derde zevenjaarsfase.
In de derde zevenjaarsfase ontwikkelt de jonge mens, gaandeweg, het vertrouwen in het eigen oordeel. Die ontwikkelingsweg gaat uit van het wakkere denken. De werkelijkheid (de werkelijke wereld) is het uitgangspunt voor de beoefening en de scholing van het oordeelsvermogen. Deze werkelijkheid nemen zij waar en zij gaan er over nadenken. Die werkelijkheid doet zich steeds anders aan hen voor afhankelijk van het standpunt dat zij innemen. De opvoeder en de leraar begeleiden deze ontwikkeling door interesse, gesprek en dialoog en vooral door zelf een mens van deze wereld te zijn. Wat je doet, zegt en denkt, daar komt het op aan.
De bewuste ontwikkeling van het oordeelsvermogen staat centraal in de derde zevenjaarsfase, in de periode tussen 14 en 21 jaar. Het zelfstandige oordeelsvermogen ontwaakt rond het 14de levensjaar en moet dan nog door onderwijs en opvoeding verder begeleid worden tot aan het 21ste jaar. Maar de onbewuste oordeelsvorming, en dat wat tot de voorwaarden daarvan behoort, begint eigenlijk al in de vroegste kindertijd.
Op dit 3de Symposium ‘Gezondmakend Onderwijs’ op zaterdag 18 april 2015, zullen we met inleidingen en werkgroepen uitgebreid en diepgaand met u ingaan op vele menskundige aspecten betreffende de gezonde ontwikkeling van het oordeels-vermogen in de eerste 21 jaar en met gepast respect, niet nalaten te melden wat in dit verband ‘ziekmakend’ is.
Bron
De voorbereidingsgroep ‘Gezondmakend Onderwijs’
Joris Boermans, Bart Muijres, Jacques Meulman, Jill Meulman, Monique Vis